Sluizen worden gewoonlijk ingedeeld naar functie, waarbij er drie hoofdsoorten te onderscheiden zijn: sluizen voor de waterhuishouding, sluizen voor de scheepvaart en sluizen met een militaire functie. Veel sluizen hebben echter een gemengde functie.
Uitwaterings- of suatiesluizen zijn bedoeld voor het afvoeren van het overtollige water in een gebied. Dit type sluis kan alleen functioneren voor de waterhuishouding als de waterstand achter de sluis (het binnenwater) hoger is dan de waterstand voor de sluis (het buitenwater), zoals bij polders die op een rivier of zeearm lozen. Bij laag tij worden de deuren geopend zodat het water kan wegvloeien; bij opkomend tij worden de deuren weer gesloten zodat het buitenwater wordt gekeerd. De uitwateringssluizen vormen voor wat betreft de waterhuishouding het belangrijkste sluistype.
Een bijzonder type uitwateringssluis is de zogenoemde ontlastsluis; dit is een sluis die als functie heeft het water af te voeren dat bij een al dan niet gewenste overstroming in een gebied, zoals een inundatie, is binnengekomen.
Inlaatsluizen hebben een tegenovergestelde functie aan de afwateringssluizen en dienen om op gezette tijden water in een gebied in te laten in geval van waterschaarste. Inlaatsluizen worden ook toegepast voor het verversen van water in steden of polders. In het verlengde van de inlaatsluizen kunnen ook de zogenoemde irrigatiesluizen worden onderscheiden, die bedoeld zijn om ingelaten water gedoseerd over een gebied te verspreiden voor bevloeiing.
Keersluizen zijn bedoeld om het waterpeil achter de sluis op een bepaald niveau te reguleren. Dit sluistype wordt veel toegepast bij zeehavens en staat dan meestal open, maar bij te hoog of te laag water kan de sluis gesloten worden. De sluis kan daartoe enkel- of dubbelzijdig kerend uitgevoerd zijn.
Een bijzonder soort keersluis is de doksluis. Om het onderwatergedeelte van een schip te kunnen repareren moet het schip worden drooggezet. Dat gebeurt onder andere in een gegraven droogdok. Als het schip het dok is binnengevaren, wordt de doorvaartopening met een sluisdeur afgesloten en het water afgelaten of weggepompt. Doksluizen met puntdeuren zijn omstreeks de 18de eeuw ontstaan. In de 19de eeuw werd wegens de behoefte aan een steeds grotere doorvaartbreedte door de waterbouwkundige Jan Blanken de schipdeur geïntroduceerd. Dit type droogdokken zijn in Hellevoetsluis en Vlissingen nog te bezichtigen.
Verwant aan de keersluis en uitwateringssluis is de stuw. Met een stuw wordt of het waterniveau van het bovenstroomse deel van een gebied geregeld of een bepaalde hoeveelheid water per tijdseenheid (debiet) afgelaten. Een keer- of uitwateringssluis die gecontroleerd wordt geopend en gesloten kan dus als een stuw worden aangemerkt. De ontwikkeling van de stuw heeft nagenoeg gelijke tred gehouden met die van de keer- en uitwateringssluizen. De meest simpele vorm van een stuw is uitgevoerd met schotbalken of een klep die ter hoogte van de bodem van de watergang scharniert.
Spuisluizen hebben als doel het dichtslibben van waterwegen te voorkomen en zijn vooral toegepast bij kleine zeehavens. Achter de sluis bevindt zich een waterbekken, dat bij vloed wordt gevuld. Bij afnemend tij wordt de sluis gesloten om deze bij laagwater weer te openen. Door het met grote kracht naar buiten stromende water wordt het slib dat op de bodem voor de sluis is neergeslagen losgewoeld en afgevoerd.
Een schutsluis heeft als doel scheepvaart mogelijk te maken tussen waterwegen met een ongelijk peilniveau. Daartoe bestaat een schutsluis uit minimaal twee sluishoofden, die onderling zijn verbonden met een schutkolk. Door het water in deze kolk beurtelings het peilniveau te geven van het boven- of benedenwater kunnen de sluisdeuren om de beurt worden geopend om de schepen te laten in- en uitvaren.
Er zijn diverse subtypen schutsluizen, zoals de keerschutsluizen, de gekoppelde schutsluizen met meerdere schutkolken achter elkaar en de driewegsluizen, die drie waterwegen met elkaar verbinden. Een schutsluis kan bovendien voorzien zijn van een enkele of een dubbele kering, hetgeen noodzakelijk is in gebieden met wisselende waterpeilen.
Inundatiesluizen hebben een vergelijkbare werking als inlaatsluizen, maar dienen om een gebied in tijden van oorlog snel onder water te kunnen zetten (te inunderen) om zodoende de vijand een vrije doorgang te versperren.
Damsluizen zijn bedoeld om te voorkomen dat het door de inundatiesluizen in een gebied ingelaten water weer het gebied kan uitstromen. Het betreft veelal een sluishoofd waarin met behulp van schotbalken een dam kan worden gecreëerd. Deze sluizen worden alleen bij een inundatie gesloten en zijn in alle andere gevallen geopend. Een bijzonder type damsluis is de zogenaamde Plofsluis in het Amsterdam-Rijnkanaal bij Nieuwegein, waarmee een dam in de vaarweg kon worden opgeworpen door met explosieven de bodem van een met zand en puin gevuld reservoir boven de vaarweg op te blazen.
Bron: G.J. Arends, Sluizen en Stuwen